recensie Ende der Zukunft

La Bronkhorst en piepjonge Van Noten dansen Ende der Zukunft: gewaagd initiatief met dito uitkomst

Door Fransien van der Putt. 6 december 2014 – Cultureel persbureau Nederland

Danseres en choreografe Truus Bronkhorst instigeerde een samenwerking tussen het Antwerpse Kunst/Werk en het Tilburgse T.R.A.S.H. Het dubbelprogramma en duet combineert choreografiën van Marc Vanrunxt en Kristel van Issum. Ende der Zukunft is een wonderbaarlijke enscenering van gapende kloven geworden: van tijd van leven, van artistieke ervaring, maar vooral ook van artistieke opvatting.

Intergenerationaliteit (oui, c’est un mot) betreft verhoudingen die generaties overslaan. Tussen Jens Van Noten en Truus Bronkhorst zitten er een paar. Zij is in de zestig, hij is eenentwintig en moet nog afstuderen. Vanrunxt heeft voor hen een uiterst lineaire choreografie gemaakt, waarbij zelden tegelijkertijd, laat staan echt samen wordt gedanst. De oude danseres en de jonge danser nemen steeds opnieuw elkaars plaats in, echoën en spiegelen elkaars gebaren en positie. De voor Vanrunxt zo typerende rechtlijnigheid, zijn uiterst principiële minimalisme, passen Bronkhorst uitstekend, maar het duet met Jens Van Noten lijkt er onder te bezwijken. De accumulatie van gestes in de tijd, die verlangen en verlies, stom verschil en sprekende afstand zichtbaar maken, zijn de fenomenale performer Bronkhorst op het lijf geschreven. Jens Van Noten daarentegen kan, althans bij de première, in zijn optreden niet de diepte leggen om de zich gestaag uitdijende opeenvolging een zekere noodzakelijkheid mee te geven. Aanvankelijk is de afstand tussen beiden, qua levens- of theaterervaring, confronterend en ontroerend, een geheel gerechtvaardigd vloeken in de kerk. Maar op den duur vervlakt het duet er door, verliest het in de al te vaste tegenstelling dynamiek en subtiliteit.

Zo consequent en radikaal als het werk van Vanrunxt is, zo campy en cliché is het werk van Kristel van Issum. Waar Vanrunxt vragen stelt bij de gevolgen van een liefdesverhouden tussen partners die meer dan veertig jaar van elkaar verschillen, roept Van Issum de verwordenheid op van een reeds gecomsumeerde seksele band, die kennelijk niet anders dan idioot kan zijn. Begeleid door smartlappen en soapserie-fragmenten, voeren

de twee een enigzins kinky duet uit, overspannen en over the top, ten prooi aan wat lust en angst zoal teweeg brengen. Het is best ongelikt en grappig, en zowel Van Noten als Bronkhorst genieten zichtbaar van de overgang van sereniteit naar exhibitionisme en clownerie. Maar opnieuw wreekt zich het verschil in ervaring. Gevoel voor timing en theatertijd maken van Truus Bronkhorst niet alleen een geweldige danser en performer, maar ook een echte clown. Van Issum heeft als choreograaf jammergenoeg geen manier gevonden om het verschil in ervaring tussen de twee performers betekenisvol te maken.

En dan dringt ook de derde kloof zich op: het verschil in artistieke opvatting. Waar Vanrunxt vragen stelt bij maatschappelijke mores en een kennelijk onvermijdelijke pijnlijkheid tussen generaties op subtiele wijze aan het licht brengt, gooit Van Issum de beuk er in en wast het kind met het badwater weg. Dat een oudere vrouw met een jonge jongen gaat, kan kennelijk alleen in een gefrustreerd en ontaard festijn uitlopen.

De voorstelling, als samenstelling of tegenstelling, roept vragen op. Wat is het artistieke motief voor deze samenwerking? Is Ende der Zukunft uit nood geboren, de samenwerking

als middel om samen aandacht te genereren? Of is de samenwerking een gebaar van solidariteit tussen kunstenaars die, hoe verschillend ook, met elkaar het gevecht met de wereld aangaan? Is het misschien een verzet tegen de alom oprukkende, inperkende voorwaarden van het kunstbeleid, die maken dat alles vooraf verantwoord moet worden en bij voorbaat in de smaak moet vallen, waardoor er geen toekomst is voor vrijgevochten kunstenaars, of zij nu jong, oud, radikaal of campy zijn?

Lang na het zien van de voorstelling blijft het roze kruis, dat de zwarte vloer van de voorstelling beheerste als catwalk en katholieke circusvloer, nabeelden uitzenden. De heldere eenvoud of botte directheid van het voorstel, de onbevangenheid waarmee middle of the road danstheater en radicale kunst samen het podium delen, de ervaren performer die zonder enig pardon met een groentje het optreden aangaat – het is pijnlijk, het heeft voorspelbare gevolgen, maar de vasthoudendheid die er uit spreekt, is veelbetekenend. Ende der Zukunft is zeker geen excuus-Truus-theater, maar stelt een zekere rauwheid voor ten aanzien van algemene verwachtingen en een wereld van prognoses. Het gaat over wat kan en niet kan in het theater, in de kunst, in de wereld, privé ende publiek. Dat siert en daagt uit, en blijft moeilijk.