biografie Marc Vanrunxt

Verandering en continuïteit zijn de twee sleutelwoorden in de ontwikkeling van het oeuvre van Marc Vanrunxt (°1960). Deze twee begrippen spreken elkaar niet tegen, integendeel: hun snelheden versterken elkaar. De kracht van een goede voorstelling ligt ergens tussen herkenning en ontdekking; tussen geschiedenis alsook erfenis van wat wij menen te weten uit het verleden en het nieuwe. Marc Vanrunxt tracht die balans tussen herkenning en ontdekking voortdurend te bewaken in een zoeken naar nieuwe verhoudingen waarin het lichaam de drager van betekenis wordt. In zijn producties ligt de nadruk op het immateriële van de danskunst en de transformatie van een lege ruimte door licht, kleur, object. Die hang naar soberheid komt voort uit een verlangen naar minimalisme, niet als stijlvorm, wel als attitude.

Sinds hij in 1981 eigen werk begon te maken – hij speelde een belangrijke rol in de Vlaamse dansgolf – belichaamt het oeuvre van Marc Vanrunxt een confrontatie van expressionisme en abstract modernisme. In 1983 debuteerde hij officieel met Vier Korte Dansen. Hoewel de grote Vlaamse dansboom nog moest komen, ontdekte het Nederlandse en Vlaamse danspubliek, alsook de critici hem in die jaren al als choreograaf. Een jaar later was er Poging tot Beweging. Zijn werk werd getoond op festivals als Klapstuk in Leuven, De Beweeging in Antwerpen, Springdance in Nederland, en in 1985 coproduceerden Kaaitheater en Klapstuk Hyena. De titel van die voorstelling werd ook de naam van de eerste vzw die Vanrunxt mee oprichtte en die zijn werk zou gaan produceren. In 1986 was er A.Dieu, een voorstelling waarin Vanrunxt zijn fascinatie voor theatrale kostumering verder ontwikkelt. In 1988 is dit dan ook opvallend aanwezig in de voorstelling Ballet in Wit, de eerste voorstelling waarvoor hij een projectsubsidie ontving.

In die vroege jaren ontwikkelde Vanrunxt ook nog in tal van kleinere voorstellingen en samenwerkingen enkele obsessies die zijn oeuvre vanaf dan zouden karakteriseren. Zo is er zijn fascinatie voor zowel klassieke muziek als pop en punk – denk aan het gebruik van muziek van Petula Clark, Jacques Offenbach, Siouxsie & The Banshees, Krzysztof Penderecki en Brian Eno – alsook zijn doorgedreven aandacht voor kostuums, licht en scenografie. Al die aspecten van de dansvoorstelling werden voor hem even belangrijk als de dans zelf. Vanaf de late jaren tachtig en in de jaren negentig werd het duidelijk dat Vanrunxt met zijn werk een markante positie in het Vlaamse danslandschap innam: een weerbarstig oeuvre, waarvan sommige krachtlijnen zich gestaag verder ontwikkelden, wars van tendensen of modes: het verlangen naar minimalisme, maar evenzogoed een verlangen naar een eigen, particulier universum en een grote zeggingskracht van alles wat op de scène te zien, te horen en te beleven is.

Eind jaren tachtig trad er een korte fase in van introspectie. Halfweg de jaren negentig dan vond het oeuvre van Vanrunxt een tweede adem. Eerst waren er Antilichaam (1994) en Dies Irae (1995), en in 1998 performde Marc Vanrunxt een solo die door Jan Fabre was gechoreografeerd. Nieuwe projectsubsidies volgden, hij werd artist in residence bij De Beweeging en aan het einde van het millennium zette Patrick Sterckx al voorzichtig een structurele werking rond het oeuvre op. Hij kreeg meer aandacht voor de rol van het publiek. Vanaf nu zou de idee dat er, voorbij het eigen subject, altijd een publiek is, dé premisse worden van elke productie. Het besef dat dans met haar publiek communiceert, primeerde nu, zijn dramaturgisch inzicht groeide. In 1997 was er Fortitudo, en in 1998 was er Antropomorf. In deze voorstelling werd de kwaliteit van de beweging belangrijker dan de vorm. Vanrunxt deed de dans almaar minder voor, voortaan omschreef hij haar voor zijn danser(s). Alexander Baervoets, met wie hij later K/W zou oprichten, creëerde binnen de voorstelling een eigen choreografie die tien minuten duurde. Op die manier werd het auteurschap van de voorstelling een complex gegeven, wat in de jaren nadien in hedendaagse danspraktijken een courante praktijk werd.

In Some Problems of Space Perception (2001) werkte Vanrunxt voor de eerste keer samen met beeldend kunstenaar Koenraad Dedobbeleer. De voorstelling kondigde een nieuwe fase aan in het oeuvre van Vanrunxt: voortaan zou niet alleen de dans zelf, maar ook de ruimte waarin er wordt gedanst, als een voorstel worden ervaren: een publiek voorstel, in de zin van dat een publiek daarop kan ingaan, en de vrijheid krijgt om het ook zelf te kaderen in een specifieke tijd en context. Sinds 2001 verzorgt Dedobbeleer de scenografie van de meeste voorstellingen van Vanrunxt. Zo creëerde hij het jaar daarop Most Recent (2002). Terwijl het publiek op één rij zat, in een vierkant rond de zilveren dansvloer, dansten Charlotte Vanden Eynde, Salva Sanchis, Marie De Corte en Vanrunxt zelf elk een eigen patroon van één uur in de ruimte, op muziek van Cage, Grandmaster Flash, Morton Feldman en finaliter Jim O’Rourke.

Voor Vanrunxt is het komen kijken naar een voorstelling cruciaal, op dat moment wordt haar geschiedenis geschreven. Een voorstelling schrijft altijd haar eigen geschiedenis. Op het moment dat er wordt gedanst, neemt de choreograaf een positie in een landschap in. Vanrunxt is zich daar altijd bewust van geweest. Zijn poëtica is ook geworteld in de jaren zeventig en tachtig: zijn muzikale fascinaties getuigen daarvan. Tegelijk echter herschrijft hij die geschiedenis ook met elke voorstelling, en ent hij zich eerst en vooral op de eigen tijd: die van de voorstelling, en die van de wereld van vandaag.

In het vorige decennium creëerde Marc Vanrunxt onder meer Most Recent (2002), Raum (2006) en showtitle #63 Black Mark (2008). Hij spitste zich gaandeweg meer op solo’s toe voor Kitty Kortes Lynch, Suzanne Grooten, Etienne Guilloteau, Lu Marivoet, Eva Kamala Rodenburg, Rob Fordeyn, Igor Shyshko, Lise Vachon, Georgia Vardarou en Marie De Corte. In 2010 maakte Vanrunxt de split screen choreografie For Edward Krasinski in nauwe samenwerking met choreograaf Salva Sanchis. De muziek, Triadic Memories van Morton Feldman, werd live gespeeld door Yutaka Oya van ChampdAction, het muziekensemble waar Vanrunxt vaak mee samenwerkt.

De afgelopen jaren concentreerde Vanrunxt zich op ontmoetingen en samenwerkingen. Daarnaast werkte hij verder met de sleutels die zijn oeuvre nu al vele jaren kenmerken. Zo gebruikte hij opnieuw muziek van Morton Feldman in Real, So Real (2015): Three Voices, een monumentale en bijzonder weerbarstige compositie voor drie stemmen, waarvan één live gezongen is, door Els Mondelaers. Verder verdiepte hij zich in de muzikale scene uit de beginjaren van zijn werk als danser en choreograaf. Dat laatste gebeurde bijvoorbeeld in Discografie (2013), een dubbelchoreografie die hij samen met collega Arco Renz creëerde voor danser Rob Fordeyn. Fordeyn danste op een klankband waarop Daniel Vanverre de popmuziek uit de jaren tachtig die Vanrunxt en Renz in hun platenkast hadden gevonden, had ontmanteld en gefragmenteerd. In Real, So Real en verscheidene andere projecten op scène werkte hij opnieuw samen met beeldend kunstenaar Koenraad Dedobbeleer. Met Katleen Vinck werkte hij naast Dune Street Project (2013), een performance die zich in haar atelier voltrok en waarin Vanrunxt de ruimteleer van Laban in scène zette, ook nog een ander project op locatie uit – L’Art Touche Au Ciel et à La Terre (Xavier Mellery, 1901) (2014) – met Igor Shyshko die danste in de vloedlijn van de Noordzee. Dat laatste project leidde ook tot de publicatie Time Space Energy. In 2014 was er de uitgave van de film Dieper op dvd. Deze samenwerking tussen Anne-Mie Van Kerckhoven en Marc Vanrunxt dateerde van 2003. In oktober 2015 is er de creatie van Atmosphere, waarvoor Vanrunxt naar Istanbul trekt en daar, samen met vier Turkse dansers die hij er in 2014 in een workshop heeft leren kennen, herinnerd wordt aan de politieke betekenis van dans en lichaam, in zijn oeuvre en in een andere socio-politieke context.

Naast groepsvoorstellingen en de solo’s die hij voor anderen creëert, is Vanrunxt ook altijd solo’s voor hemzelf blijven creëren. De laatste in de rij was Dune Street Project (2013). Zulke solo’s veronderstellen een andere manier van werken, en ze bieden de choreograaf, die tegelijk ook danser is, een specifiek soort vrijheid wat betreft de tijdsduur, de locatie van de dans en de samenwerking met andere kunstenaars. Vanrunxt buit zulke vrijheden uit. Dune Street Project bijvoorbeeld was een 120’ durende solo in een installatie van beeldend kunstenares Katleen Vinck.

De praktijk van Vanrunxt is en blijft radicaal hedendaags. Kijk bijvoorbeeld naar de manier waarop hij op de vloer met jonge én oudere dansers werkt en hoe hij ook in andere opzichten het creatieproces van elke voorstelling koestert als iets duurzaams. Kijk naar hoe hij de idiosyncrasie van een beweging opzoekt en dat vaak tot een uiterste drijft. Kijk ten slotte naar hoe hij keer op keer nieuwe uitdagingen zoekt, in samenwerkingen en/of zijn eigen aanwezigheid als performer, niet langer op scène, maar in een installatie. De menselijke beweging wordt bij hem iets weerbarstigs, telkens opnieuw, op de scène of elders, op een manier die historisch is onderbouwd – denk aan de inzichten van Rudolf Laban die vandaag weer in werk van jongere choreografen opduikt en net daarin ook zeer eigentijds aandoet. Hetzelfde geldt voor de subtiliteit waarmee Vanrunxt het vraagstuk van gender laat resoneren in zijn werk – het lijkt zelfs alsof de nuances van dat vraagstuk bij elke voorstelling rijker worden.

Meer dan het bestaan van een eigen oeuvre uit te willen buiten, verhoudt Vanrunxt zich in elk van zijn creaties opnieuw tot zijn eigen tijd. Daarin schuilt wellicht de ware kracht van Vanrunxts werk: telkens opnieuw is er het besef – van hemzelf als choreograaf, van de dansers, van iedereen die meewerkt, en last but not least het publiek – dat er opnieuw wordt bewogen en gedanst. Dat besef buit Vanrunxt keer op keer uit. Uit de aandacht van jonge makers voor zijn werk blijkt dat zijn oeuvre vandaag nog aan betekenis wint. Hij blijft werken aan een oeuvre dat in beweging is, en neemt hij tegelijk de risico’s die zoiets veronderstelt.